Hoe u de stroomvoorziening voor uw NMEA 2000-netwerk plant

|28/09, 2021

Hoe u de stroomvoorziening voor uw NMEA 2000-netwerk plant

Leer hoe u een netwerkdiagram maakt, LEN berekent en de juiste stroominvoeerpunten kiest voor een stabiele en veilige installatie.

Het voeden van een NMEA 2000-netwerk hoeft niet ingewikkeld te zijn, maar een goede planning bespaart tijd en vermindert problemen tijdens de installatie. Hier behandelen we de basisprincipes van stroomvoorziening, netwerkdiagrammen, LEN en stroominvoeerpunten.

Waarom is een netwerkdiagram belangrijk?

De eerste stap is het maken van een netwerkdiagram dat alle kabels, connectoren en apparaten toont. Het hoeft niet exact of op schaal te zijn – een handgetekend diagram is voldoende. Het diagram is cruciaal voor:

  • Het berekenen van spanningsval
  • Het plannen van stroominvoeerpunten
  • Het identificeren van kabellengtes en LEN-waarden

Minimaal moet het diagram kabellengtes, stroominvoeerpunt(en), LEN (Load Equivalency Number) voor elk apparaat en het enige aardingspunt dat is aangesloten op de RF-aarde van het schip bevatten.

LEN (Load Equivalency Number) begrijpen

LEN geeft aan hoeveel stroom een apparaat uit het netwerk trekt. Elk gecertificeerd NMEA 2000-apparaat heeft een LEN-waarde die door de Manufacturer wordt opgegeven. Dit wordt gebruikt bij spanningsvalberekeningen volgens de wet van Ohm.

1 LEN = 50 mA, wat betekent dat 20 LEN overeenkomt met 1 A. Apparaten boven 20 LEN (1 A) mogen niet via de NMEA 2000-bus worden gevoed, maar moeten een eigen stroomvoorziening hebben. Bijvoorbeeld MFD's hebben meestal een aparte stroomvoorziening.

Hoe hoger de LEN, hoe groter de spanningsval. Plaats daarom krachtige apparaten dicht bij het stroominvoerpunt om de kabellengte en het spanningsverlies te minimaliseren.

Stroominvoeerpunten en spanningsvereisten

NMEA 2000-apparaten vereisen normaal gesproken 9–16 VDC (sommige tot 24 V). Alle apparaten trekken via hun transceiver enige stroom van de bus, zelfs als ze een aparte stroomvoorziening hebben voor functies zoals schermen.

Veelvoorkomende stroombronnen:

  • Batterijaansluiting 12,6 VDC
  • Netvoeding 13,8 VDC (zelfde Manufacturer bij meerdere)
  • AC/DC-omvormer 13,8 VDC
  • DC/DC-omvormer 13,8 VDC

Plaatsing van de stroomkabel

De plaatsing hangt af van het netwerkontwerp. Een power-tee die beide zijden van de backbone voedt, moet dicht bij het midden worden geplaatst. Als er krachtige apparaten aan één uiteinde zijn, plaats de stroomkabel dan dichter bij deze. Kleine netwerken kunnen vanaf één uiteinde worden gevoed via een eenvoudige stroomkabel en een 4-weg tee.

In grote netwerken kunnen meerdere stroominvoeerpunten nodig zijn om de spanning boven 9 V te houden. Alle stroombronnen moeten van dezelfde Manufacturer zijn en correct beveiligd.

Aarding en veiligheid

Het netwerk moet altijd op één punt worden geaard om aardlussen te voorkomen die de communicatie verstoren. Gebruik de juiste zekeringen voor de stroomaansluiting en controleer de polariteit.

Snelle diagnostiek met slimme terminators

Producten zoals de Actisense A2K-TER-U kunnen snelle visuele feedback geven over het spanningsniveau. LED's geven aan of de spanning correct is (groen), laag (rood) of dat de polariteit verkeerd is. Dit bespaart tijd bij het oplossen van problemen in vergelijking met het gebruik van een multimeter.

Samenvatting

Plan uw NMEA 2000-netwerk zorgvuldig met een diagram, bereken LEN en spanningsval, kies de juiste stroombronnen en plaatsing. Volg de NMEA-standaarden en gebruik diagnostische hulpmiddelen voor een veilige en stabiele installatie.